afb. 1982
Hans van der Laan werd geboren te Leiden op 29 december 1904 als zoon van Leonardus van der Laan en Anna Maria Louise Stadhouder. In 1927 trad Van der Laan in bij de benedictijner orde en kreeg de naam Domnus Johannes van der Laan. Hij overleed te Vaals op 19 december 1991. Hans van der Laan was afkomstig uit een milieu van architecten. Zijn grootvader was tuinarchitect, zijn vader architect en ook twee broers van hem kozen voor het vak. Ook Hans van der Laan studeerde van 1923 tot 1926 architectuur aan de Technische Hoogeschool te Delft, maar maakte zijn studie niet af. Hij liep rond met vragen waarop hij in Delft geen antwoord vond, ook niet bij prof. M.J. Granpré Molière, die in die tijd op Van der Laan een bijzondere invloed had. Granpré Molière, die zocht naar eeuwige waarden in de architectuur, was een van de voormannen van het Katholieke Bouwen. Deze stroming in de architectuur, ook wel aangeduid als de Katholieke school, ontstond als een reactie op het Nieuwe Bouwen van na de Eerste Wereldoorlog. Het Katholieke Bouwen zette zich met kracht in voor de handhaving van het traditionele architectuurbegrip en verzette zich tegen zaken als gewapend beton en het platte dak, alsmede tegen de industrialisatie die als onmenselijk werd beschouwd. Na de Tweede Wereldoorlog werd deze visie ook wel betiteld als de Delftse School, wat door de tegenstanders als scheldnaam was bedoeld.
In Delft nam Van der Laan aanvankelijk enthousiast deel aan een bouwkundige studiegroep die door Granpré Molière werd gevormd. Toen Granpré Molière steeds duidelijker zijn voorkeur uitsprak voor het katholicisme en zijn waarden steeds meer een religieuze inhoud kregen, haakte Van der Laan af. Voor hem waren architectuur en geloof gescheiden zaken. Zoals hij het zelf uitdrukte: 'Zolang ik over architectuur heb gesproken, heb ik nooit een vroom woord laten vallen. Een roomse architect is net zo'n gek woord als een roomse timmerman en rooms bouwen is net zo gek als rooms koken.'
Vanaf zijn intrede in 1927 was Van der Laan binnen het klooster, eerst in Oosterhout en later in Vaals, de koster die voorbereidingen trof voor de liturgie, maar die zich ook bezighield met de vormgeving van
| 72 |
liturgische voorwerpen. Hij verdiepte zich in het 'typische' van muziek, het schrift, vaatwerk en kleding, en ontwierp gewaden, kazuifels en kandelaars. In de vrije tijd die hij over had, wijdde hij zich alsnog aan de architectuur. Dom van der Laan zocht naar de ware beginselen van de architectonische vormgeving. In het klooster werkte hij verder aan het antwoord op de vraag: aan welke maatstaven moet de esthetiek van een bouwwerk voldoen? Omdat hij in de bestaande stromingen geen antwoord op zijn vragen vond, ging hij op zoek naar een alomvattende theorie. Bij de ontwikkeling van zijn theorie werd hij in belangrijke mate gesteund door zijn broer Nico, die eveneens architect was.
Direct na de Tweede Wereldoorlog verzorgde Van der Laan de lessen Kerkelijke Architectuur in het Kruithuis in 's-Hertogenbosch. In die lessen kon hij zijn vragen en bevindingen aan de orde stellen en toetsen aan het gehoor van zijn studenten, die veelal als architect werkzaam waren. De cursus Kerkelijke Architectuur was in 1946 opgezet door de Katholieke Leergangen in Tilburg en had tot doel architecten een helpende hand te bieden bij de zware taak die hen wachtte: de restauratie van verwoeste kerken, kapellen en kloosters. Den Bosch werd bewust als vestigingsplaats voor de cursus gekozen. De verwachting was dat de band die zou ontstaan met het kerkelijke en liturgische leven van de kathedraal van groot belang zou zijn voor de vereiste sfeer en de geest waarin de deelnemers van de cursus zouden werken.
In de beginperiode van de cursus werden de studievoorbeelden vooral gezocht bij de vroeg-christelijke basilica uit de Romaanse kunst, die als bijzonder evenwichtig werden beschouwd. Om die reden en omdat vrijwel alle deelnemers katholiek waren en afkomstig uit traditionele architectenkringen, werd aan hen de (scheld)naam 'Bossche School' gegeven. De cursus werd door velen beschouwd als een variant van het Katholiek Bouwen, hoewel er in deze eerste periode zeker geen sprake was van een gemeenschappelijke bouwstijl. Later werd de benaming 'Bossche School' speciaal toegepast op de theorieën van Hans van der Laan, die binnen de cursus steeds meer centraal kwamen te staan.
Grondslag voor zijn architectuurtheorie was een matenstelsel dat gebaseerd is op universele wetten van de menselijke waarneming. Dit vaste matenstelsel, het 'plastisch getal', was noodzakelijk voor het creëren van het ideale menselijke verblijf. Uitgangspunt was dat de architectuur de oneindige ruimte om ons heen bewoonbaar moest maken, maar dat er iets moest worden toegevoegd om die ruimte voor de mens een aangenaam gevoel van geborgenheid en schoonheid te
| 73 |
geven. Volgens Van der Laan speelde daarbij de onderlinge afstand van vormen en hun dikte en grootte een belangrijke rol. Het plastisch getal, dat hij al in het begin van de jaren '40 formuleerde, was het verhoudingsgetal dat uitdrukking geeft aan de manier waarop mensen groottes onderscheiden. Dit plastisch getal achtte hij niet alleen van toepassing op meubels en gebouwen, maar ook op de gehele stedelijke ruimte. Om zijn matenstelsel inzichtelijk te maken, ontwierp Van der Laan de 'abacus', een doos met staafjes, aan de hand waarvan hij zijn tweedimensionaal stelsel uitlegde, en de 'morfotheek' voor de driedimensionale vormen. Niet alleen in zijn lessen en zijn geschriften werkte Van der Laan zijn ideeën uit, maar ook in een zevental ontwerpen. Voor een daarvan, het
| 74 |
bibliotheekgebouw van de Abdij in Vaals, werd hem in 1989 de Architectuurprijs Limburg toegekend. Er is veel kritiek (geweest) op de Bossche School. Invoering van de ideeën van Van der Laan als basis voor het lesprogramma van de Akademie van Bouwkunst in Tilburg leidde in 1969 tot het massaal uitschrijven van de studenten. Daarmee werd deze actie de eerste grote uiting van studentenverzet van die jaren in Nederland. Een van de verwijten was dat het hier ging om een nieuwe verschijningsvorm van de Delftse School en het Katholieke Bouwen. Dit verwijt is overigens niet terecht. Van der Laan heeft geen aparte wereldvisie gepropageerd en geen voorschriften gegeven voor het gebruik van materialen en vormen. Hij ontwikkelde 'slechts' een theorie over het ideale matenstelsel. Door zijn aanhangers is deze theorie wel als een leer opgevat, hoewel een aantal van hen het bestaan van een 'school' ook weer ontkent.
| 75 |
Bronnen | |
• | Dom H. van der Laan, De architectonische ruimte: vijftien lessen over de dispositie van het menselijk verblijf, Leiden 1977 |
• | Dom H. van der Laan, Het plastisch getal, Leiden 1967 |
• | Richard Padovan, Dom Hans van der Laan: A Modern Primitive, Architectura & Natura, 1994 |
• | Wytske Tuinstra en Hans Petermeijer, 50 jaar Architectuuronderwijs. De geschiedenis van de Architectenopleiding in Tilburg, z.p. 1987 |
Wies van Leeuwen, 'Kloosters in Brabant op weg naar de eenentwintigste eeuw' in: Noordbrabants Historisch Jaarboek (2015) 148
Marcel Musch, 'Monumentale veranderingen. De verhouding tussen geschiedschrijving, erfgoedbeleid en ontwerp', in: Noordbrabants Historisch Jaarboek (2015) 181
Noordbrabants Historisch Jaarboek 17-18 (2000-2001) 334
Jan van Oudheusden, Geschiedenis van Brabant van het hertogdom tot heden (2004) 667, 671
J.P.A. Petermeijer, 'Dom Hans van der Laan (1904-1991)' in: Brabantse biografieën 3 (1995) 72-75